21503 |
lenen |
lenen:
lī[ə}nə (L371p Ophoven)
|
leenen [ZND m]
III-3-1
|
17558 |
lenig |
gezwank:
gezwank (L371p Ophoven)
|
Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
voorjaar:
veurjoər (L371p Ophoven)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
lopetige, een -:
loepətigə (L371p Ophoven)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lēpəl (L371p Ophoven)
|
lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
rek:
reͅk (L371p Ophoven)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21748 |
leraar |
leraar:
leiraar (L371p Ophoven)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21376 |
leren |
leren:
gè hebt vandaag ⁄t beste gelierd en ge zeet braaf gewêêst, ge mòògt vruger noa hoes goën as d⁄anner (L371p Ophoven)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
18340 |
leren beenkap |
get:
yetə (L371p Ophoven)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18653 |
leren muts die onder de kin wordt gesloten |
leren muts:
lēͅrə møts (L371p Ophoven)
|
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)]
III-1-3
|