25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
motrēgen (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
motrègen (L371p Ophoven),
motrengels
moͅtrēͅgəl (L371p Ophoven)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
zeveren:
zeivere
zēͅivərə (L371p Ophoven),
zeverweer:
zeiverwèr
zēͅivər wēͅr (L371p Ophoven)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
moat (L371p Ophoven)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18325 |
mouwschort |
hoge scholk:
huəyəšoͅlk (L371p Ophoven)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33767 |
muil |
muil:
mūl (L371p Ophoven)
|
Zie afbeelding 2.9. [JG 1a, 1b]
I-9
|
26147 |
muilband |
naafband:
nāf˱bá.jnjtj (L371p Ophoven
[(mv bɛnj)]
),
naas:
nās (L371p Ophoven)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mūlkø̜rf (L371p Ophoven)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
18308 |
muiltje |
slofje:
sløfkəs (L371p Ophoven)
|
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes v.d. hand (L371p Ophoven)
|
Muis van de hand: het onderste, vlezige deel van de duim (schenk). [N 109 (2001)]
III-1-1
|