24626 |
rank |
rank:
WBD/WLD
rank (L371p Ophoven)
|
Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gastig (L371p Ophoven),
ranzig:
ranzig (L371p Ophoven)
|
garstig [ZND 23 (1937)] || ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L371p Ophoven)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
24765 |
rapunzelklokje |
vingerhoedje:
WLD
vingerheudjes (L371p Ophoven)
|
Rapunzelklokje (campanula rapunculus 30 tot 90 cm groot. Dikke, kruipende wortelstok; de stengel is stompkantig en kortbehaard; de onderste bladeren zijn ei- tot hartvormig en zijn langgesteeld, de bovenste zijn langwerpig ongesteeld en kortbehaard; de [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19558 |
rasp |
rasp:
rasp (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.] || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
II-11, III-2-1
|
19839 |
raspen |
raspen:
raspen (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
raspen; Hoe noemt U: Met een rasp fijn maken (raspelen, raspen, rieven) [N 80 (1980)]
III-2-1, III-2-3
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
ratel:
ratel (L371p Ophoven)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20529 |
rauw |
rauw:
rauw (L371p Ophoven)
|
rauw; Hoe noemt U: Rauw, niet gekookt (groen, rauw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
ravotten:
ravotten (L371p Ophoven)
|
Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
tieren:
tieren (L371p Ophoven)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|