19120 |
razend van woede |
dol:
dul (L371p Ophoven)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
duwen:
dujen (L371p Ophoven)
|
Met de armen recht vooruit stoten (stoeken, duwen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
staken:
staken (L371p Ophoven)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24975 |
rechtop |
fiks:
fiks (L371p Ophoven)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21720 |
rechtspreken |
rechten:
rechten (L371p Ophoven)
|
rechtspreken [rechten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17616 |
rechtstaande oren |
flaporen:
flaporen (L371p Ophoven)
|
Rechtstaande oren (fik(s)oren, ezelsoren, (f)laporen, spitsoren). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rechtvêêrdig (L371p Ophoven)
|
Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
24082 |
rector |
rector (lat.):
rector (L371p Ophoven)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25083 |
reeks, rij |
resem:
resem (L371p Ophoven),
rij:
rie (L371p Ophoven),
riej (L371p Ophoven),
ps. letterlijk overgenomen; of staat er ritj?
ri+j (L371p Ophoven)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)] || rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
26544 |
regelrad |
rad:
rā.t (L371p Ophoven)
|
Rad waarmee men de afstand tussen de beide molenstenen kan regelen. De pan in het pasblok is daartoe op een ijzeren lat bevestigd, die met behulp van het rad op en neer geschroefd kan worden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlicht, steenlichtɛ.' [Vds 114; Jan 148; Coe 128; Grof 152]
II-3
|