34033 |
rode koe |
rode:
rui̯ (L371p Ophoven)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (L371p Ophoven)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
rood moes (L371p Ophoven),
roud moos (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
rūət mōs (L371p Ophoven),
rūɛt mōs (L371p Ophoven)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
roe(de):
roe (L371p Ophoven),
roede:
rōi̯ (L371p Ophoven),
rōj (L371p Ophoven),
wis:
Van Dale: II. wis, 3. (gew.) tuchtroede.
wis (L371p Ophoven)
|
een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)] || Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.]
I-12, II-3, III-3-1
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
roej (L371p Ophoven)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26196 |
roegewant |
kruis:
krȳs (L371p Ophoven)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
koek:
koek (L371p Ophoven)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tiet, tiet:
tīt, tīt (L371p Ophoven),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L371p Ophoven),
tīt, tīt, tīt (L371p Ophoven)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
tsj, tsj:
tš, tš (L371p Ophoven)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kiek, kiek, kiek:
kęi̯k, kęi̯k, kęi̯k (L371p Ophoven)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|