e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rode koe rode: rui̯ (Ophoven) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11
rode koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Ophoven) [N 3A, 125a] I-11
rode kool rood moes: rood moes (Ophoven), roud moos (Ophoven, ... ), rūət mōs (Ophoven), rūɛt mōs (Ophoven) rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [Lk 05 (1953)], [ZND 34 (1940)] I-7, III-2-3
roede roe(de): roe (Ophoven), roede: rōi̯ (Ophoven), rōj (Ophoven), wis: Van Dale: II. wis, 3. (gew.) tuchtroede.  wis (Ophoven) een aantal takjes tot een bosje bij elkaar gebonden als strafwerktuig [roe, gips, gisp, roei] [N 90 (1982)] || Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] || Mannelijk geslachtsdeel. [N 76, 14; monogr.] I-12, II-3, III-3-1
roede, maat van 14 m2 roede: roej (Ophoven) de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)] III-4-4
roegewant kruis: krȳs (Ophoven) De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.] II-3
roep bij verstoppertje spelen koek: koek (Ophoven) Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)] III-3-2
roep- en lokwoord voor de kip tiet, tiet: tīt, tīt (Ophoven), tiet, tiet, tiet: tit, tit, tit (Ophoven), tīt, tīt, tīt (Ophoven) Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor een big tsj, tsj: tš, tš (Ophoven) Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor het kuiken kiek, kiek, kiek: kęi̯k, kęi̯k, kęi̯k (Ophoven) [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12