e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scheef, niet recht scheef: scheif (Ophoven) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel scheel (bn.): schjêêl (Ophoven), šēl (Ophoven) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] || scheel [ZND m] III-1-1
scheel zien scheel kijken: scheel kieken (Ophoven), scheel zien: scheel zeen (Ophoven) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)] || Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: schenen (Ophoven), šēn (Ophoven) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || scheen [ZND m] III-1-1
scheepje voor de wierook schuitje: sjuutje (Ophoven) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheerapparaat scheermachine: sjērmechien (Ophoven) Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] III-1-3
scheermes scheermes: ei schêrmets (Ophoven), schēērmes (Ophoven), sjērmes (Ophoven) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei schei: šɛi̯ (Ophoven), scheien: šɛi̯.ǝ (Ophoven) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schelden, schimpen schimpen: schimpen (Ophoven) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-1-4
schelm schelm: schelm (Ophoven) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4