18026 |
snotneus |
apenkeutel:
apekeutel (L371p Ophoven),
snotneus:
snotneus (L371p Ophoven)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
snoterbel (L371p Ophoven)
|
Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
snotteren:
snoteren (L371p Ophoven),
snuiten:
snoeten (L371p Ophoven)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuufke (L371p Ophoven)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
snuisterij:
snoesterie (L371p Ophoven)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
WBD/WLD
snoet (L371p Ophoven),
snuit:
snoet (L371p Ophoven),
snū.t (L371p Ophoven),
snūt (L371p Ophoven)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b]
I-12, I-9, III-1-1, III-4-2
|
18971 |
sober |
zuinig:
zuinig (L371p Ophoven)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppevlijs (L371p Ophoven)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31406 |
soevereinboor, verzinkboor |
verzinkboor:
vǝrzɛŋk˱bōr (L371p Ophoven)
|
Algemene benaming voor de verschillende soorten boorijzers waarmee voorgeboorde gaten conisch kunnen worden vergroot. De soevereinboor wordt onder meer gebruikt om koppen van schroeven en klinknagels te kunnen verzinken, maar ook om bramen uit boorgaten te verwijderen. Zie ook afb. 115. [N 33, 135; N 33, 144; N 33, 145; N 33, 164]
II-11
|
18196 |
sok |
sok:
zok (L371p Ophoven),
zoͅk (L371p Ophoven),
alleen voet en scheen bedekkend
zŏk (L371p Ophoven)
|
kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|