e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snotneus apenkeutel: apekeutel (Ophoven), snotneus: snotneus (Ophoven) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] III-1-4
snottebel snotterbel: snoterbel (Ophoven) Snottebel (snotkoek, koetneus). [N 109 (2001)] III-1-2
snotteren snotteren: snoteren (Ophoven), snuiten: snoeten (Ophoven) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuifje snuifje: snuufke (Ophoven) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuisterij snuisterij: snoesterie (Ophoven) een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)] III-3-1
snuit snoet: WBD/WLD  snoet (Ophoven), snuit: snoet (Ophoven), snū.t (Ophoven), snūt (Ophoven) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1, III-4-2
sober zuinig: zuinig (Ophoven) afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] III-1-4
soepvlees soepenvlees: soppevlijs (Ophoven) soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
soevereinboor, verzinkboor verzinkboor: vǝrzɛŋk˱bōr (Ophoven) Algemene benaming voor de verschillende soorten boorijzers waarmee voorgeboorde gaten conisch kunnen worden vergroot. De soevereinboor wordt onder meer gebruikt om koppen van schroeven en klinknagels te kunnen verzinken, maar ook om bramen uit boorgaten te verwijderen. Zie ook afb. 115. [N 33, 135; N 33, 144; N 33, 145; N 33, 164] II-11
sok sok: zok (Ophoven), zoͅk (Ophoven), alleen voet en scheen bedekkend  zŏk (Ophoven) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3