17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
spe.iə (L371p Ophoven)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
eng kaahRt (L371p Ophoven),
speelkaart:
speulkaart (L371p Ophoven)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
cour (L371p Ophoven)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
speels:
speuls (L371p Ophoven)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
lol:
zie ook in lemma "zogen, voeden (overg.)"s.v. "lollen
lol (L371p Ophoven),
lots:
lotsj (L371p Ophoven)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dīm (L371p Ophoven),
dīǝm (L371p Ophoven)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
e speuhle (L371p Ophoven)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
spaŋ (L371p Ophoven)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28884 |
speldenkussen |
speldenkussen:
speldenkussen (L371p Ophoven)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|