17926 |
aanhoudend bepoetelen |
pampelen:
pampelen (L371p Ophoven)
|
Aanhoudend in de handen nemen (haffelen, hampelen, knoevelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
25243 |
aanhoudend regenen |
knoeien:
knôêje
knujə (L371p Ophoven)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
26593 |
aanmalen |
aan de gang zetten:
ān ǝ gaŋ zętǝ (L371p Ophoven)
|
Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.]
II-3
|
34182 |
aanmelken |
stropen:
strø̜̄u̯pǝ (L371p Ophoven)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
21872 |
aanrekenen |
aanschrijven:
aanschrieven (L371p Ophoven)
|
betaling vragen voor een geleverd artikel; in rekening brengen [schrijven, aankalken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25096 |
aanrijgen |
rijgen:
riegen (L371p Ophoven)
|
tot een snoer verenigen [ritsen, resemen, rijgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
aanstaon (L371p Ophoven),
gaden:
gaadje (L371p Ophoven),
gaaie (L371p Ophoven),
gegaadj (L371p Ophoven)
|
behagen, bevallen, aangenaam zijn [gaden, gaaien, aanstaan] [N 85 (1981)] || Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
dekken:
dɛkǝ (L371p Ophoven)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
23968 |
aanstoot |
ergernis:
ergernees (L371p Ophoven)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18970 |
aanstoot geven |
ergeren:
ergeren (L371p Ophoven)
|
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|