34497 |
van de leg afraken |
verzijen:
(de kip) vǝrsidj (L371p Ophoven)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van adel:
van aadəl (L371p Ophoven),
van groot volk:
van grôet volk (L371p Ophoven),
van hoge afkomst:
van houoeg aafkomst (L371p Ophoven),
van hôeg aafkoumst (L371p Ophoven),
van hôege aafkomst (L371p Ophoven),
van hoog volk:
van hôeg volk (L371p Ophoven)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
19236 |
van katoen geven |
katoen geven:
katoen geven (L371p Ophoven)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rø̜̄u̯zǝlǝ (L371p Ophoven),
rø̜i̯zǝlǝ (L371p Ophoven),
rø̜i̯zǝlǝn (L371p Ophoven),
rø̜u̯.zǝlǝ (L371p Ophoven)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
26250 |
vang |
praam:
prām (L371p Ophoven)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
17824 |
vangen |
vangen:
vaŋə (L371p Ophoven)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
pakker:
pakker (L371p Ophoven)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34088 |
vangplooi |
vlim:
vlēm (L371p Ophoven)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
nateurlik (L371p Ophoven)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21254 |
varen |
varen:
varen (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
vørə (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
varen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-3-1
|