e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verkering hebben vrijen: vrieje (Ophoven, ... ) verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)] || vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)] III-2-2
verkouden ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he: ik ben verkoud (Ophoven), verkoud: de zulst verkoad wèren (Ophoven), doe geis verkoat wyrə (Ophoven), ich bain verkoad (Ophoven), ich bēn vərkoatj (Ophoven), versnopt: versnopt (Ophoven) ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)] III-1-2
verkwanselen versjachelen: ps. omgespeld volgens Frings.  vəršaxələ (Ophoven) Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)] III-3-1
verkwisten verkwisten: verkwisten (Ophoven) op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)] III-3-1
verlagen afdoen: ps. omgespeld volgens Frings.  āfdōn (Ophoven) verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)] III-3-1
verlegen (zijn) verlegen: verlegen (Ophoven) niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
verliezen verliezen: vərlĕzə (Ophoven) Verliezen. [ZND m] III-3-2
verlopen verwerpen: (de koe) vǝrwørptj (Ophoven) Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a] I-11
vermaak vermaak: vermaak (Ophoven) een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)] III-1-4
vermengen mengen: mengen (Ophoven) in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)] III-4-4