20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrieje (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven,
L371p Ophoven)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)] || vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18074 |
verkouden |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ik ben verkoud (L371p Ophoven),
verkoud:
de zulst verkoad wèren (L371p Ophoven),
doe geis verkoat wyrə (L371p Ophoven),
ich bain verkoad (L371p Ophoven),
ich bēn vərkoatj (L371p Ophoven),
versnopt:
versnopt (L371p Ophoven)
|
ge zult een kou vatten [ZND 34 (1940)] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)] || Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
21685 |
verkwanselen |
versjachelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vəršaxələ (L371p Ophoven)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
verkwisten:
verkwisten (L371p Ophoven)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afdoen:
ps. omgespeld volgens Frings.
āfdōn (L371p Ophoven)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlegen (L371p Ophoven)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
vərlĕzə (L371p Ophoven)
|
Verliezen. [ZND m]
III-3-2
|
34165 |
verlopen |
verwerpen:
(de koe) vǝrwørptj (L371p Ophoven)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
19338 |
vermaak |
vermaak:
vermaak (L371p Ophoven)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25091 |
vermengen |
mengen:
mengen (L371p Ophoven)
|
in elkaar vermengen [warzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|