23601 |
wijwateremmer |
wijwateremmer:
wiewaterummer (L371p Ophoven),
wijwatervat:
wiewatervaat (L371p Ophoven)
|
Het wijwatervat, de wijwateremmer. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23600 |
wijwaterkwast |
wijwaterkwast:
wiewaterkwast (L371p Ophoven)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23351 |
wijwatervat |
wijwaterbak:
wiewaterbak (L371p Ophoven)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wiezerplaat (L371p Ophoven)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
wijzers:
wiezers (L371p Ophoven)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34146 |
wild |
wild:
weltj (L371p Ophoven)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
17576 |
wilde hoofdharen |
struivelen:
streuvels (L371p Ophoven)
|
Wilde hoofdharen (struivelen, duivelshaar, varkenshaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welj [koe] (L371p Ophoven)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
WLD
hondsrooés (L371p Ophoven),
wilde roos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wilj roazen (L371p Ophoven),
wilde rozenstruik:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wildje roazestroek (L371p Ophoven)
|
egelantier [ZND 01 (1922)] || Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
tijm:
WBD/WLD
tijm (L371p Ophoven),
wilde tijm:
WLD
wilde tijm (L371p Ophoven)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)]
III-4-3
|