e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ophoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wit halsboordje kraag: kraach (Ophoven) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd kol: kǫl (Ophoven), ster: stɛr (Ophoven) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Ophoven) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
wit zand, stooizand zand: zand (Ophoven) De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)] III-2-1
witte abeel canada: WBD/WLD  canada (Ophoven) De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)] III-4-3
witte donderdag witte donderdag: witte donderdig (Ophoven) De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
witte klaver, steenklaver steenklee: stęi̯n[klee] (Ophoven) Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
witte kool kabots: kəbotsə (Ophoven), kabotsmoes: kəbotsmōs (Ophoven), kabuis: kabuis (Ophoven), wit moes: wet mōs (Ophoven) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)] I-7
witte kwikstaart kwikstaart: kwikstart (Ophoven) kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)] III-4-1
witte narcis paasbloem: WLD  paosbloom (Ophoven) Witte narcis (narcissus poeticus). De rand der bijkroon is vliezig doorschijnend. De bloeistengel is samengedrukt met twee scherpe randen. De bloemen zijn meestal alleenstaand, de dekslippen zijn sneeuwwit, de bijkroon is geel met rood (tijloos, paasbloem [N 92 (1982)] III-4-3