17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
ziek [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17976 |
zieke |
zieke:
zieke (L371p Ophoven)
|
De zieke is vandaag een beetje (een weinig) beter [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelijk (L371p Ophoven),
sukkelachtig:
sukkelechtig (L371p Ophoven),
ziekelijk:
zekelijk (L371p Ophoven)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospitaal (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
flambouw (<fr.):
flambauw (L371p Ophoven)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
pleegzuster:
pleegzuster (L371p Ophoven)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziel (L371p Ophoven)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
dojeliest (L371p Ophoven)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
zielenheil:
zieleheil (L371p Ophoven)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīkə (L371p Ophoven),
zien:
zēnə (L371p Ophoven),
zien (L371p Ophoven)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|