34565 |
boomwagen |
huts:
høts (L371p Ophoven)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
buǝn (L371p Ophoven)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
boordknoopje:
bø͂ͅrtknø͂ͅypkə (L371p Ophoven)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27813 |
boormachine |
boormachine:
bōrmǝšīn (L371p Ophoven)
|
In het algemeen een werktuig dat met behulp van handkracht of een andere aandrijfkracht in beweging wordt gezet en dient om gaten te boren. In de boorhouder van de boormachine wordt daartoe een boorijzer bevestigd. Zie ook de lemmata "handboormachine", "borstmachine", "borstboormachine", "kolomboormachine", etc. [N 33, 122]
II-11
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwaod (L371p Ophoven)
|
boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
bootje:
buuëtje (L371p Ophoven)
|
Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
teͅi̯ər (L371p Ophoven)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
rekje:
reͅkskə (L371p Ophoven)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
borduren (L371p Ophoven)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
beurg blieve veur eeme (L371p Ophoven),
beŭrg blieve veur eeməs (L371p Ophoven),
bereg: eerste e stom uitgesproken
bereg blieve veur eemes (L371p Ophoven)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|