e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuwenbek leeuwenbek: -  lieuwebek (Opitter), leeuwenmuil: -  liəwemael (Opitter), muiltje: -  mielkes (Opitter), ratel: -  ratəls (Opitter) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
legerkelder kelder: k ̇aldǝr (Opitter) De ruimte waarin de nagisting plaatsvindt. De invuller uit P 180 merkt op dat de "bewaarplakken" zich in de kelder bevonden. [N 35, 86; monogr.] II-2
legertanks lagertanks: lagǝrtę.ŋks (Opitter) De tanks waarin de nagisting plaatsvindt. [N 35, 73; N 35, 79] II-2
leggen leggen: legə (Opitter) leggen [ZND m] III-1-2
lei lei: ’n lei (Opitter) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden leiden: lęi̯ǝ (Opitter), lɛi̯ǝ (Opitter) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak leien dak: lɛjǝ dāk (Opitter) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lende lende: pien in `e linje (Opitter) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1
lendenen en kuil lenden: lęi̯njǝ (Opitter), miltkuil(en): mei̯.ljtjkű.lǝ (Opitter) Achter de rug liggen de lendenen. Bij een welgevormd paard gaan de lendenen, die sterk en goed gespierd moeten zijn, ongemerkt in kruis en flanken over. De miltkuilen of -holten vormen het gedeelte van de flanken tussen heupgewricht en de laatste rib, een holte aan de buik ter hoogte van de milt. Een paard heeft bij voorkeur kleine miltkuilen. Zie afbeelding 2.30. [JG 1a, 1b, 2c] I-9
lenen lenen: lī[ə}nə (Opitter) leenen [ZND m] III-3-1