e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
proppenschieter knap: met de knap sjeten  ɛn knap (Opitter) / [SND (2006)] III-3-2
pruim pruim: proem (Opitter) [ZND 34 (1940)] I-7
prutsen hippetippen: hippetippe (Opitter), knoeien: knoeien (Opitter), knoeië (Opitter), knutselen: knutselen (Opitter), prutsen: pritse (Opitter), pritsen (Opitter) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] III-1-4
prutswerk gehotsel: waat e gehotsel (Opitter), geknoei: waat e geknoei (Opitter) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
puimsteen puimsteen: pǫmpstęjn (Opitter) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
punt van het blad van de zeis tip: tep (Opitter) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
putgalg putstiep: pøͅtštīp (Opitter) [ZND 32 (1939)] I-7
puthaak stok: stok (Opitter) [ZND 32 (1939)] I-7
putzwengel putzwengel: pøͅtzweŋəl (Opitter) [ZND 32 (1939)] I-7
raam raam: rām (Opitter) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9