e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stier stier: stēr (Opitter), var: var (Opitter) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijfkop stijfkop: ook materiaal znd 28, 31  stiefkop (Opitter) koppig [ZND 01 (1922)] III-1-4
stijfsel stijf: samen met znd 7, 48  stiv (Opitter) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijgbeugels stijgbeugels: stibī.gǝls (Opitter) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stijlvoetplaat plaai: plāj (Opitter) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stilstaan hou: hou̯ (Opitter), ju(j): jy (Opitter) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stoel zetel: zę̄.tǝl (Opitter), zit: zet (Opitter) Stoel waarin de molenaar zit wanneer hij met behulp van het groot rad molenstenen opheft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 216; Jan 193] II-3
stofblik blik: blik (Opitter), troffel: troͅfəl (Opitter) stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1
stofdoek stoflap: stoͅflap (Opitter) een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)] III-2-1
stok of twijg om een kind te straffen gors: znd 23, 60c;  goors (Opitter), gors (Opitter), gorsje: znd 23, 60c;  gerskə (Opitter) stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2