33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L362p Opitter)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
18795 |
minderen |
engen:
enger maken
engə (L362p Opitter)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
niet mondig:
znd 31, 23a
neet minjig (L362p Opitter)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
misdiener (L362p Opitter)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismaakt (L362p Opitter)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
domp:
dimp (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
mist, nevel [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24929 |
modder, slijk |
modder:
modder (L362p Opitter),
slijk:
sliek (L362p Opitter)
|
modder, slijk [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
19058 |
moedeloos (zijn) |
de kluts kwijt zijn:
he was de klits kwiet (L362p Opitter)
|
Hoe drukt ge uit: hij was gans moedeloos; waarschijnlijk bestaat dit woord niet in uw dialect; geef dan de uitdrukking op die hetzelfde uitdrukt. [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
20331 |
moeder |
moeder:
móódər (L362p Opitter)
|
moeder [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
19309 |
moedig (zijn) |
niet schouw:
hè is neet sjoe (L362p Opitter),
niet schuw:
hè waas vier e bietje neet sjoew (L362p Opitter)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|