e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mijt afdekken dekken: dękǝ (Opitter) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
minderen engen: enger maken  engə (Opitter) Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)] III-1-3
minderjarig niet mondig: znd 31, 23a  neet minjig (Opitter) minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2
misdienaar misdienaar: misdiener (Opitter) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3
mismaakt mismaakt: mismaakt (Opitter) het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] III-1-2
mist, nevel (alg.) domp: dimp (Opitter, ... ) mist, nevel [ZND 39 (1942)] III-4-4
modder, slijk modder: modder (Opitter), slijk: sliek (Opitter) modder, slijk [ZND 39 (1942)] III-4-4
moedeloos (zijn) de kluts kwijt zijn: he was de klits kwiet (Opitter) Hoe drukt ge uit: hij was gans moedeloos; waarschijnlijk bestaat dit woord niet in uw dialect; geef dan de uitdrukking op die hetzelfde uitdrukt. [ZND 39 (1942)] III-1-4
moeder moeder: móódər (Opitter) moeder [ZND 01 (1922)] III-2-2
moedig (zijn) niet schouw: hè is neet sjoe (Opitter), niet schuw: hè waas vier e bietje neet sjoew (Opitter) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] III-1-4