33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bīǝk (L362p Opitter)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
26442 |
natuursteen |
blauwe steen:
blawǝ stęj.n (L362p Opitter),
duitse steen:
dø̜jtsǝ stęj.n (L362p Opitter),
natuursteen:
natē.rstęj.n (L362p Opitter)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
25747 |
nawort |
wort:
w ̇ort (L362p Opitter)
|
De vloeistof die de tweede keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 47; N 35, 40]
II-2
|
20361 |
neef |
neef:
nèf (L362p Opitter)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17629 |
nek |
nek:
nɛk (L362p Opitter)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
17905 |
nemen, pakken |
pakken:
pakkə (L362p Opitter)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24218 |
nestverlater |
steg:
g van garçon
stög (L362p Opitter)
|
jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (L362p Opitter)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L362p Opitter)
|
nicht; de kinderen van een oom of tante [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34265 |
nieren |
nieren:
nērǝ (L362p Opitter)
|
Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d]
I-11
|