20812 |
pekel |
pekel:
pēkǝl (L362p Opitter)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
tijn:
tīn (L362p Opitter)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
34116 |
penis van de stier |
pees:
pɛ̄s (L362p Opitter)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
26354 |
pennen, angen |
gepind:
gǝpenjtj (L362p Opitter)
|
De sluisstijlen met behulp van angen aan de sluisbalk en de slagdorpel bevestigen. De sluisstijlen worden daartoe van een spits uiteinde voorzien, dat in een daarmee overeenkomend gat in de sluisbalk en de slagdorpel ingelaten kan worden. Het lemma bevat uitsluitend predicatief gebruikte voltooide deelwoorden. [Vds 37; Jan 33]
II-3
|
21415 |
pennenhouder |
pennensteel:
pennestiel (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
17911 |
persen |
arbeid hebben:
arbeid hebben (L362p Opitter)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
22781 |
persoon die alles kwijt is |
waaghals:
ne woaghals (L362p Opitter)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
24856 |
perzikkruid |
reutsel:
rē̜tsǝl (L362p Opitter)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
33568 |
peterselie |
peterselie:
petərsē.li (L362p Opitter)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19547 |
petroleumlamp |
quinquet:
kinkee (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
lamp [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|