33998 |
twijg |
gors:
gors (L362p Opitter),
stek:
stɛk (L362p Opitter
[(groter dan gors)]
)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
inje:
eniə (L362p Opitter),
un:
unn (L362p Opitter)
|
ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ii̯.ǝr (L362p Opitter),
ii̯ǝr (L362p Opitter),
īǝr (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
32709 |
uiteenploegen |
vaneenaf varen:
vanęi̯nã.f ˲vã.rǝ (L362p Opitter)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
26470 |
uitgesleten |
uitgedraaid:
ūt˲gǝdrɛjt (L362p Opitter)
|
Uitgesleten, gezegd van een steenbus. [Vds 123; Jan 134; Coe 113; Grof 134]
II-3
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtɛlt (L362p Opitter)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
26578 |
uithalen |
afkappen:
ā.fkapǝ (L362p Opitter),
bodemen:
bȳjǝmǝ (L362p Opitter)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ű.tko.mǝ (L362p Opitter)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftellen:
aaftelle (L362p Opitter),
opschieten:
In het knikkerspel.
opsjeete (L362p Opitter)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21445 |
uitschelden |
opspelen:
opspieələ (L362p Opitter),
schelden:
op einə sjeljə (L362p Opitter),
šeͅlə (L362p Opitter),
uitschijten:
gemeen
ein⁄n oetsjietə (L362p Opitter)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)] || schelden [ZND m]
III-3-1
|