e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
twijg gors: gors (Opitter), stek: stɛk (Opitter  [(groter dan gors)]  ) Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
ui, ajuin inje: eniə (Opitter), un: unn (Opitter) ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] I-7
uier uier: ii̯.ǝr (Opitter), ii̯ǝr (Opitter), īǝr (Opitter, ... ) [JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12, I-9
uiteenploegen vaneenaf varen: vanęi̯nã.f ˲vã.rǝ (Opitter) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uitgesleten uitgedraaid: ūt˲gǝdrɛjt (Opitter) Uitgesleten, gezegd van een steenbus. [Vds 123; Jan 134; Coe 113; Grof 134] II-3
uitgeteld zijn uitgeteld zijn: (de koe is) ūtgǝtɛlt (Opitter) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uithalen afkappen: ā.fkapǝ (Opitter), bodemen: bȳjǝmǝ (Opitter) Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205] II-3
uitkomen uitkomen: ű.tko.mǝ (Opitter) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitmaken wie mag beginnen aftellen: aaftelle (Opitter), opschieten: In het knikkerspel.  opsjeete (Opitter) Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)] III-3-2
uitschelden opspelen: opspieələ (Opitter), schelden: op einə sjeljə (Opitter), šeͅlə (Opitter), uitschijten: gemeen  ein⁄n oetsjietə (Opitter) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)] || schelden [ZND m] III-3-1