19702 |
vloertegel |
plavei:
pləveͅi̯ (L362p Opitter)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
18217 |
vod |
lommel:
lommel (L362p Opitter)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
krūǝtǝ (L362p Opitter)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeden:
vōi̯ǝ (L362p Opitter)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
eten:
ēͅtən (L362p Opitter),
kost:
kost (L362p Opitter)
|
dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || eten (znw.) [ZND 44 (1946)]
III-2-3
|
26640 |
voergoed, voermeel |
voergoed:
vōrgō.t (L362p Opitter)
|
Maalgoed dat bestemd is voor dierenvoeder. Het is gewoonlijk vervaardigd uit koren en haver, of zemelen. [JG 1a; JG 2c; Jan 267; Coe 250; Grof 280; N O, 37g]
II-3
|
28326 |
voerman |
voerman:
vōrmā.n (L362p Opitter)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33054 |
voerman op de maaimachine |
maaier:
mē̜i̯ǝr (L362p Opitter)
|
De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.]
I-4
|
17777 |
voet |
voet:
vōt (L362p Opitter)
|
voet [ZND m]
III-1-1
|
17778 |
voetzool |
zool:
zoalj (L362p Opitter),
zoàl (L362p Opitter)
|
hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|