21418 |
duur |
duur:
dēr (L362p Opitter)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND m]
III-3-1
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šę.i̯ǝ (L362p Opitter)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
in het wars zijn:
altied in `t wèrs (L362p Opitter)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
warserik:
waat nə wèrserik (L362p Opitter)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
opnemer:
opnimmer (L362p Opitter)
|
Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|
21313 |
eed |
eed:
eid (L362p Opitter)
|
eed [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zwieël (L362p Opitter)
|
Hij heeft eelt in zijn handen (verharding van de huid door het werken met de spade) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ęi̯ (L362p Opitter),
eitje:
ęi̯kǝ (L362p Opitter)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
kortvoren:
kǫrt˲vǭ.rǝ (L362p Opitter)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
perk(je) (zn.):
e perk(ske) (L362p Opitter),
ring (zn.):
’ne ring (L362p Opitter)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|