e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opitter

Overzicht

Gevonden: 2129
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het water tegenhouden steigeren: stęj.gǝrǝ (Opitter) Het water tegenhouden met behulp van één of meer sluizen. [Vds 49; Jan 52; Coe 38; Grof 66] II-3
heten heten: heitə (Opitter) heeten [ZND 25 (1937)] III-2-2
heukeling heukeltje: hīǝ.kǝlkǝ (Opitter), hopper: hǫpǝr (Opitter), hoppertje: hǫpǝrkǝ (Opitter) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heup heup: hoeëp (Opitter) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel heuveltje: hiǝvǝlkǝ (Opitter) Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22] I-8
heuvel, kleine hoogte heuveltje: hieəvəlkə (Opitter) heuvel [ZND 34 (1940)] III-4-4
hiel vers: vars (Opitter, ... ) hiel (van de voet) [ZND m] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader aardje naar vaartje: aartje nóó vaartje (Opitter) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen kuimen: kimǝ (Opitter) [JG 1a, 1b] I-11
hinkelen perkhinken: /  perkheinken (Opitter) / [SND (2006)] III-3-2