21914 |
jong dat pas kan vliegen |
stug:
stèg (L362p Opitter)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
di.vəlshōr (L362p Opitter)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
vogeltje:
vy(3)̄əlgəlkə (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
vogeltje [ZND 04 (1924)]
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kak:
g van garcon
kag (L362p Opitter)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
34025 |
jong van een rund |
jong:
jǫŋ (L362p Opitter)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
34314 |
jong varken |
baggen (mv.):
bage (L362p Opitter),
bagje:
bakskǝ (L362p Opitter)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gāu̯skǝ (L362p Opitter)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pęl (L362p Opitter)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
18192 |
jurk |
kleed:
e blauw kleid (L362p Opitter),
puntjes naast as staan er eigenlijk boven
ana zi kleit eͅs vael la‧ŋər da‧n deͅt va‧n mikə (L362p Opitter)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|