e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schip schip: cheijep (Opoeteren), ši.əp (Opoeteren), ə šīp, twiə šīp (Opoeteren) een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)], [ZND A2 (1940sq)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: šipər (Opoeteren) schipper [RND] III-3-1
schoen schoentje: šȳ.ntšǝ (Opoeteren), schudder: šędǝr (Opoeteren), schuddertje: šędǝrkǝ (Opoeteren) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoe: šu (Opoeteren) een schoen [ZND 06 (1924)] III-1-3
schoenen poetsen wiksen: wikse (Opoeteren, ... ), Uis mo hauw mi-jn sjoon sjuun gewikst  wikse (Opoeteren, ... ) doen blinken || schoenen met schoencrème inwrijven om ze te doen blinken III-1-3, III-2-1
schoensmeer schoenwiks: sjoonwiks (Opoeteren, ... ), wiks: doa is witte en brûne wiks  wiks (Opoeteren, ... ) schoencrème || schoensmeersel III-1-3, III-2-1
schoepen van het onderslagrad schoffels: šofǝls (Opoeteren), schoppen: šűpǝ (Opoeteren) Uit hout of ijzer vervaardigde schepborden die op de velg van het rad van onderslagmolens zijn bevestigd. Zie ook afb. 10 en 70. [Vds 22; Jan 69; Coe 63; Grof 87; A 43, 5] II-3
schoffel schoffel: šofǝl (Opoeteren) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: šofǝlǝ(n) (Opoeteren) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoft schocht: šǫx (Opoeteren) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9