e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slagmulder smoutslager: smawtslāgǝr (Opoeteren), smawtslę̄gǝr (Opoeteren) Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272] II-3
slagroom slagroom: slaagruim (Opoeteren) slagroom III-2-3
slak slak: slek (Opoeteren), sleͅk (Opoeteren) slak || slak, alg. [ZND A1 (1940sq)] III-4-2
slappe koffie merenzeik: mèrezeik (Opoeteren) nogal slappe koffie of thee III-2-3
slecht gesneden hengst piet: pit (Opoeteren) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht mens, slechte kerel bandiet: bandiet (Opoeteren, ... ), ənə bandiet (Opoeteren), een van niks: eine van niks (Opoeteren), geen mens: det is geine mins (Opoeteren), gemene kerel: gemeine kèrel (Opoeteren), niksnutter: eine niksnetter (Opoeteren, ... ), vagebond: vagebond (Opoeteren, ... ), voyou (fr.): Fr. voyou Pas mè good op, want dèè vent is eine echte vejuw  vejûw (Opoeteren) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] || schurk, ploert III-1-4
slechtgehumeurd (zijn) konijns: Ze waas ziêker möt hèèr linkerbein opgestange, zuu kni-jns waas ze  kni-jns (Opoeteren) lastig, grommelend III-1-4
slee ijsstoel: einen iəstoel (Opoeteren) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] III-3-2
slepen slepen: sleipə (Opoeteren), slęi̯.pǝ (Opoeteren) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen [ZND A2 (1940sq)] I-2, III-1-2
sleutel sleutel: sliətəl (Opoeteren) sleutel [ZND A1 (1940sq)] III-2-1