e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleutelbloem kerksleuteltje: -  kërkslietelke (Opoeteren) sleutelbloem [ZND 34 (1940)] III-4-3
sleutelbos bos sleutels: bos sleutels (Opoeteren) Een bos sleutels. Wil u de dialectische benamingen van de volgende voorwerpen opgeven: een bos sleutels [ZND 45 (1946)] III-2-1
slijpzand, zavel zavel: zā.vǝl (Opoeteren) Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.] I-3
slim bijdehand: det is toch èè bi-jderhand jinske viêr zi-jne lèèfti-jd  bi-jderhand (Opoeteren), dèè mins is zuu bi-jterhand det hèè viêr alles drek ein oplossing vindsj  bi-jterhand (Opoeteren), gewiekst: Det gewikst kèrelke kri-gt det waal kloar, zeeg doa mè ziêker van  gewikst (Opoeteren), slim: slĕm (Opoeteren), vernistig: men kan ook fernistig horen Eè vernistig kèrelke D‰¯s nûw ins echt vernistig bedacht  vernistig (Opoeteren) gewiekst || handig, vinnig || slim [ZND A1 (1940sq)] || slim en levendig III-1-4
slok slok: slòk (Opoeteren) kleine hoeveelheid drank III-2-3
slons (slodder?) bef: een pejoratieve benaming Doa stong (of sting) zuu ein witte bef achter den tuug. Is mich di-j auw bef nûw uich nog manzeek gewure  bef (Opoeteren), klamot: Di-j klemos kos bèter wat poetsen en stòf vège  klemos (Opoeteren), lodder: (afgeleid van lomp, lor of prul) BW. lodderechtig: Di-j leipt er uich mè lodderechtig bi-j  lodder (Opoeteren), tooi: Is mich det ein vûl tuuj  tuuj (Opoeteren) klamot, slonzig vrouwmens || loeder of wat slonzige vrouw || slons, slet || slonzige vrouw III-1-4
slordig mankementig: Det hauwe ze mè erg magkementig ineingekalfaterd  magkementig (Opoeteren) klungelig III-1-4
slot slot: slūǝt (Opoeteren) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluisdeur sluis: slys (Opoeteren) Sluisdeur, bestaande uit een vijftal planken die horizontaal op twee vertikaal staande planken zijn bevestigd. Zie ook afb. 68. Volgens Janssen (pag. 33) werden de planken vroeger met pinnen -lange houten nagels met vierkante kop- op de balken vastgemaakt. Later werden de pinnen vervangen door grote ijzeren schroeven. [Vds 38; Coe 19; Jan 34; Grof 50; Grof 56; monogr.] II-3
sluisgat sluisgat: slyzgat (Opoeteren) Gat in de muur van het molengebouw, wanneer men de maalsluis van binnen uit met behulp van een hefboom kan bedienen. [Jan 46] II-3