e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] streen: strèen (Opoeteren), ei zoals Fr. reine  ən strein gaarə (Opoeteren), eè als frère  ein streèn garen (Opoeteren) Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)] III-1-3
strengen hachten: haxtǝ (Opoeteren) Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b] I-10
strijkbord, riester riester: rēstǝr (Opoeteren) Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.] I-1
strijkijzer boutje: Het heeft te maken met bout Löt er op dat beitsje neet te heit weerd  beitsje (Opoeteren) strijkijzer III-2-1
stro strooi: strūi̯ (Opoeteren) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
strontje wegeschijter: wēͅgəši̯itər (Opoeteren) gerstekorrel [ZND m] III-1-2
strooisel in de potstal dennennaalden: dɛnǝnǭi̯ljǝ (Opoeteren), eikenstrouwsel: ęi̯.kǝstroutsǝl (Opoeteren), lappen: lapǝ (Opoeteren) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooisel keren verlijken: vǝrli.kǝ (Opoeteren) Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c] I-11
strooisel spreiden strouwen: strou̯ǝ (Opoeteren) Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51] I-11
stropdas kravat (<fr.): krevat (Opoeteren) das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)] III-1-3