e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halm, stengel van de graanplant spier: spē.r (Opoeteren) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
halster bindhalster: bęi̯njtjhɛlstǝr (Opoeteren), stalband: sta.lba.nt (Opoeteren) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] I-10
halve zondag afgezatte heiligdag: aafgezatten heiligdaag (Opoeteren) Een kerkelijke feestdag door de week die als zondag te vieren is [heiligedag, planke zondeg]. [N 96C (1989)] III-3-3
ham, hesp schonk: sjònk (Opoeteren), šo.ŋk (Opoeteren), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  sjonk (Opoeteren) ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)] III-2-3
hamermolen hamermolen: hāmǝr[molen] (Opoeteren) In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.] II-3
hand hand: ha.nt (Opoeteren), hant (Opoeteren) een hand [ZND A1 (1940sq)] || hand [ZND m] III-1-1
handig capabel: Fr. capable  kepabel (Opoeteren), handig: hejnig (Opoeteren), dèè stielman is doa bezònder (of bezinner) hejnig möt  hennig (Opoeteren) bekwaam || vaardig III-1-4
handkar stootkar: stuǝtkar (Opoeteren) Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13
handschoen haas: ei paar hausse (Opoeteren), ei paar hauwsen (Opoeteren), ein haus (Opoeteren), ein hauws (Opoeteren, ... ), haus (Opoeteren), ə paar hausə (Opoeteren) een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - handschoenen [ZND m] III-1-3
handvatten handhaven: hantif (Opoeteren), krukken: krek (Opoeteren) Beide handvatten van de steel van de zeis te zamen genomen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en de toelichtingen bij de lemma''s ''steel van de zeis'', ''bovenste handvat'' en ''onderste handvat''. De opgaven moeten worden gelezen als meervouden of collectiva. [N 18, 67 b en c add.; JG 2c; A 14, 5; L 45, 5] I-3