19784 |
hond |
hond:
ho.nt (L415p Opoeteren),
hŏnd (L415p Opoeteren),
hoͅnt (L415p Opoeteren),
hund (L415p Opoeteren)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondkooi:
hòndkuuj (L415p Opoeteren),
hondskooi:
hoͅnskūi̯ (L415p Opoeteren),
hoͅntskōi̯ (L415p Opoeteren),
hòndskuuj (L415p Opoeteren)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honig:
honek (L415p Opoeteren),
honing:
hujǝneŋ (L415p Opoeteren),
huneŋ (L415p Opoeteren),
høw.ǝniŋ (L415p Opoeteren),
hūǝnǝŋ (L415p Opoeteren)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
honingpers:
hũ̄.neŋpors (L415p Opoeteren)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
koͅp (L415p Opoeteren)
|
een kop [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoefaltaor (L415p Opoeteren)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
kǫplax (L415p Opoeteren)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
heikiês (L415p Opoeteren),
heͅikīəs (L415p Opoeteren),
Ook hier staat heid voor hoofd Di-j van Miêve wère waal ins de Heikiêsvrèters geneemd: ze make den heikiês möt de moertelmiêle
heidkiês (L415p Opoeteren),
hoofdskaas:
hɛitski:əs (L415p Opoeteren)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
keͅsən (L415p Opoeteren)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
kopin (L415p Opoeteren),
koppien (L415p Opoeteren),
koͅpin (L415p Opoeteren)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|