| 21570 |
arresteren |
aanhouden:
de pelis heet m aangehauwen (L415p Opoeteren)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
| 21034 |
as |
assen:
assen (L415p Opoeteren)
|
as [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
| 32672 |
asblok |
asbed:
as˱bęt (L415p Opoeteren)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
| 25880 |
asgat |
asgat:
as˲gā.t (L415p Opoeteren),
molengat:
mīǝ.lǝgā.t (L415p Opoeteren)
|
Gat in de muur waarlangs de molenas het molengebouw binnengevoerd wordt. [Jan 81; Coe 74]
II-3
|
| 23780 |
askruisje |
assekruisje:
assekrieske (L415p Opoeteren)
|
Het Askruisje [assekrüske, esjekruuts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
asgoonsdig (L415p Opoeteren),
asgoonsdîg (L415p Opoeteren)
|
Aswoensdag, de eerste dag van de grote vasten [ésjermitwoch, aesjergoonsdiech, esjelegoonsdich]. [N 96C (1989)] || Aswoensdag. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
| 31935 |
avegaar |
ever:
ē̜vǝr (L415p Opoeteren)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
| 25073 |
averechts, achterstevoren |
achterstevoren:
Opm.: in mod. dialect hoort men doorgaans achterste vèèr.
echterste vèèr (L415p Opoeteren),
averechts:
èverechts (L415p Opoeteren),
links:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
links (L415p Opoeteren)
|
achterstevoren, averechts
III-4-4
|
| 20546 |
azijn |
azijn:
zie èèk
ezi-jn (L415p Opoeteren),
edik:
De verkorte vorm van edik Dèèn appel is zuu zoor es (of wi-j) èèk
èèk (L415p Opoeteren),
eedje:
étje (L415p Opoeteren)
|
azijn || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)]
III-2-3
|
| 22321 |
baantje glijden op het ijs |
slibberen:
sleͅbərən (L415p Opoeteren)
|
Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|