e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huismus, mus mus: mɛs (Opoeteren) mus [ZND 01 (1922)] III-4-1
huisraad, inboedel pattaklang: parteklang (Opoeteren) inboedel III-2-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vleeg (Opoeteren) vlieg III-4-2
huisweide dries: drēs (Opoeteren) I-7
huiszegen huiszegen: huuszeigen (Opoeteren), stalzegen: stalzeigen (Opoeteren) De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)] III-3-3
huiveren rijderen: rieëren (Opoeteren, ... ) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] III-1-2
huur huur: hēr (Opoeteren) huur [ZND m] III-2-1
huurcontract huurceel: heerseel (Opoeteren, ... ), Ze mees den hèèrd nog sjòmmele  heersel (Opoeteren) huurceel || huurcontract III-2-1
huurhuis huurhuis: heerhoeës (Opoeteren), heerhûs (Opoeteren) huurhuis [ZND 27 (1938)] III-2-1
iemand luidruchtig berispen opspelen: opspielen (Opoeteren), schelden: moeder zal sjellen (Opoeteren), als in cacher  moeder zal chellen (Opoeteren) moeder zal kijven ! (in het oosten komt nog een oud woord tagge voor) [ZND 41 (1943)] III-1-4