19089 |
iemand uitschelden |
schelden:
sch als in chanter
schellen op iemand (L415p Opoeteren),
uitborstelen:
oetborstelen (L415p Opoeteren),
uitduivelen:
oetdievelen (L415p Opoeteren),
uitschelden:
emə utsjölə (L415p Opoeteren),
ēməny(3)̄tšelə (L415p Opoeteren),
uitschieten:
ēməny(3)̄tšitə (L415p Opoeteren)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
znd 32, 71;
niejen (L415p Opoeteren),
verzoeken:
znd 32, 71;
verzeeken (L415p Opoeteren)
|
de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
21563 |
ijken |
ijken:
de gewichtstein ieken (L415p Opoeteren),
de gewichtstein iken (L415p Opoeteren),
ieeken (L415p Opoeteren)
|
De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
26392 |
ijs kappen |
ijzen:
izǝ (L415p Opoeteren)
|
Het ijs rond het molenrad wegkappen. [Jan 95; Coe 78; Grof 96]
II-3
|
23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
iesheilige (L415p Opoeteren)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
ī.snē̜.gǝl (L415p Opoeteren)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijspegel:
iespegel (L415p Opoeteren),
ijspiel:
iespeel (L415p Opoeteren),
iespeelen (L415p Opoeteren),
ijspieletje:
iespeelke (L415p Opoeteren)
|
ijskegel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
hè hèet veèl iever (L415p Opoeteren),
hè hêt vèle iever (L415p Opoeteren),
vlijtig:
dee is vlietig (L415p Opoeteren)
|
Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iezel (L415p Opoeteren),
De beim woare bei-jzeldsj.
(h)i-jzel (L415p Opoeteren),
rijm:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
ri-jm (L415p Opoeteren)
|
ijzel [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijsregenen:
het iesrengelt (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
⁄t iesrègneltj (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
ijzelen [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|