e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kers, zoete soorten kers: kiêrs (Opoeteren) kers I-7
kerstboom kerstboom: korsbaum (Opoeteren) Een kerstboom [krisboom]. [N 96C (1989)] III-3-3
kerstmis kerstmis: korsmis (Opoeteren, ... ), korstmis (Opoeteren), koͅrsəməs (Opoeteren) Hoe vertaalt men in uw dialect: Kerstmis? [ZND 20 (1936)] || Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)] || Kerstmis. [ZND 42 (1943)], [ZND m] III-3-3
kerststal kerststal: korsstal (Opoeteren) Een kerststal. [N 96C (1989)] III-3-3
ketser ketser: #NAME?  ketser (Opoeteren) kent uw dialect een zelfstandig naamwoord ketser, kasjer, wat betekent het ? [ZND 41 (1943)] III-3-1
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Opoeteren) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
keuken keuken: kiêke (Opoeteren) keuken III-2-1
keukenrek bred: briêd (Opoeteren), rek: reͅk (Opoeteren) de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] || schapraai III-2-1
keus keus: kēͅz (Opoeteren) een keus [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
kibbelen krekelen: ze zeen aan ⁄t krèkelen (Opoeteren), ze zeen weer aan⁄t krèkelen (Opoeteren), muilen: ze zeen weer aan ⁄t moelen (Opoeteren), muilvechten: ze zeen aan ⁄t mulvechten (Opoeteren), ze zeen weer aan ⁄t moelvechten (Opoeteren), schelden: Franse ch  ze zeen aan⁄t chellen (Opoeteren) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1