18965 |
bedriegen |
bedoppen:
Jòng, loat dich neet bedotte duur dèè sjuunproater
bedòppe (L415p Opoeteren),
bedriegen:
bədregə (L415p Opoeteren),
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedreegen (L415p Opoeteren),
bedregen (L415p Opoeteren),
naaien:
Bli-jf ût dèè winkel mè weg, want doa weerste den hauven ti-jd good genjdsj : je betaalt er teveel samenst. opnejje
nejje (L415p Opoeteren),
plakken:
Ich dènk det ze zich in dèè winkel aardig hèèt loate plèkke
plèkke (L415p Opoeteren),
scheren:
Ze höbben òch doa ferm gesjure
sjère (L415p Opoeteren),
verneuken:
Loat òch mè neet verniêke duur dèè gesliêpe vent
verniêke (L415p Opoeteren)
|
afzetten, benadelen || bedriegen [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] || verneuken , bedriegen
III-1-4
|
18966 |
bedrieger |
leugenaar:
liêgenèèr, gebakke pèèr, mörgen is het ònwèèr
liêgenèèr (L415p Opoeteren),
liegebeest:
liêgebiêst (L415p Opoeteren)
|
leugenaar
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
ook materiaal znd 23,33
bedreeftj (L415p Opoeteren),
bedrukt:
ook materiaal znd 23,33
bedrekt (L415p Opoeteren),
droevig:
Waat ki-jkt det vruimes alti-jd zuu drevig Joa; det waas uich e drevig geval ¯t s toch drevig det ze doa niks tiêge könne doon Soms zelfst. geb. voor iemand die zelden of nooit lacht: Dèèn Drevige lacht nog neet este hem möt eine krevelstein in zi-jne nek krevels
drevig (L415p Opoeteren)
|
droef [ZND 01 (1922)] || droevig
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
beͅtspreͅi̯ (L415p Opoeteren),
be̝ͅtsprēͅi̯ (L415p Opoeteren)
|
bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
26340 |
beek |
beek:
bīǝ.k (L415p Opoeteren)
|
[Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld]
II-3
|
22837 |
beeld |
beeld:
ə bel`t` (L415p Opoeteren)
|
Een beeld. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
beemd:
bampt (L415p Opoeteren),
bamt (L415p Opoeteren)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bein (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
bejn (L415p Opoeteren)
|
been [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
been:
de bein (L415p Opoeteren),
schenk:
chênken (L415p Opoeteren)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
been (mv.):
znd 21, 009c
bein (L415p Opoeteren)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|