21002 |
leverpastei |
leverpat:
lēͅ.vərpá’tē (L415p Opoeteren)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
20514 |
leverworst |
leverworst:
lēͅ.vərworst (L415p Opoeteren),
lèverworst (L415p Opoeteren),
fr. lait
laiverworst (L415p Opoeteren)
|
leverworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
24342 |
libel en waterjuffer |
poppenschreur:
poppeschrier (L415p Opoeteren),
pòppesjrieêr (L415p Opoeteren),
poppensnijder:
poppesnijer (L415p Opoeteren)
|
libel, waterjuffer || waterjuffer, libel [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
21506 |
liberaal |
blauwe, een -:
’t is eine blauwe (L415p Opoeteren),
liberaal:
liberaal (L415p Opoeteren),
’t is eine libberaal (L415p Opoeteren)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
lichaam (L415p Opoeteren),
Gebruikt in zijn geheel.
lichaam (L415p Opoeteren),
lijf:
lēf (L415p Opoeteren),
līēf (L415p Opoeteren),
līf (L415p Opoeteren),
lìef (L415p Opoeteren)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lext (L415p Opoeteren),
lichtens:
lextǝs (L415p Opoeteren)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26526 |
lichten |
lichten:
lextǝ (L415p Opoeteren),
uitlichten:
ȳ̄tlextǝ (L415p Opoeteren)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
direct op dien paard:
ook materiaal znd 28, 49
drek op die paerd (L415p Opoeteren),
gauw geraakt:
ook materiaal znd 28, 49
gauw geraakt (L415p Opoeteren),
krikkel:
ook materiaal znd 28, 49
krĭkkəl (L415p Opoeteren)
|
kregel [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
26540 |
lichtsteen |
gewicht:
gǝwext (L415p Opoeteren),
gewichtsteen:
gǝwextste̜j.n (L415p Opoeteren)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
koord:
kǭ.rt (L415p Opoeteren),
riem:
rēm (L415p Opoeteren)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|