e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moe moeg: me.ch (Opoeteren), meg (Opoeteren) moe [RND], [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
moed courage (fr.): keraasj (Opoeteren), Fr. courage neet te gelieve waat viêr keraasj det mins nog hèèt noa al dèèn tiêgeslaag  keraasj (Opoeteren), moed: mot (Opoeteren), de mood zakde mich in mi-jn sjoon samenst. mismood, goodsmood  mood (Opoeteren) moed [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
moedeloos (zijn) mismoed: Noa alles waat er gebiêrd is, zuiw eine mins waal de mismood kri-jge Bn. mismodig  mismood (Opoeteren), mismoedig: mismodig (Opoeteren) ontmoediging, moedeloosheid III-1-4
moeder moe: verkorting van moder, of iets platter van mojer  mo (Opoeteren), moeder: móódər (Opoeteren, ... ), mo en volkser mojer  moder (Opoeteren) moeder [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] III-2-2
moederkoren hondskoren: hǫnskurǝ (Opoeteren) De zwarte woekering die te voorschijn komt uit de aren van verschillende granen en grassoorten; vooral bekend bij rogge. De getroffen gewassen zijn zowel schadelijk voor mens en dier (vruchtafdrijvend), als tegelijkertijd geneeskrachtig (bloedstelpend en de baring opwekkend). Botanisch is de woekering een schimmel (Ustilago segetum Cord.) waardoor de plant al bij het kiemen geïnfecteerd wordt en die pas naar buiten komt als de gewassen vrucht beginnen te dragen. De ziekte was zeer gevreesd onder de landbouwers en er bestaan dan ook vele, vaak bijgelovige, gebruiken om het moederkoren tegen te gaan. Sommige zegslieden geven dan ook aanvullende opmerkingen die zowel op deze angst als op de waarde van het moederkoren wijzen. De benamingen met moeder- en moer- wijzen wel op de baringbevorderende werking van het moederkoren. In L 250 wordt opgemerkt: "Werd vroeger verzameld voor apotheken; thans in Zwitserland gekweekt."; in L 270: "Een zwak aftreksel van ''moorkore'' werd vroeger direct na de bevalling aan de moeder gegeven; dit i.v.m. tegengaan van bloedverlies; het werd in de koffiemolen gemalen." In Q 97: "Dit moorkore kwam vroeger vaak voor. Tot een bepaalde hoeveelheid was het toelaatbaar. Moorkore werd vroeger goed betaald. Deze plant had namelijk de eigenschap dat ze, in gemalen toestand, in staat was de vrucht te kunnen afdrijven. Reden waarvoor ze door apothekers werd gekocht. Als er teveel van dit spul in het dierenvoer zat, betekende dat voor de boeren vaak een strop. De beesten gingen dan "versjete", d.w.z. de kalveren werden te vroeg geboren en overleefden dit meestal niet." De benaming duivelskoren en duivelsteken alsook de vernoemingen met diernamen wijzen wel op het taboe dat op deze gevreesde ziekte rustte. De benaming hanespoor is wel een leenvertaling van het Fr. ''ergot''.' [A 43, 11; L 1 a-m; L 1 u, 163; L 15, 12; S 24; monogr.] I-4
moedig (zijn) kloek: he is klook (Opoeteren), dèè kjloke kèrel hauw het neet klook wi-j het begos te blikseme Syn. uitdr. het neet sti-jf höbbe  klook (Opoeteren) hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] || kloek, stevig of moedig III-1-4
moeite moeite: motə (Opoeteren), Mi-jne leve mins; det hèèt nogal mooite gekost z. ook mote  mooite (Opoeteren), moyen (fr.): Fr. moyen, zie mejeng det miêlepèèrd mees nogal melèng make viêr ût di-j losse èèrd te kòmme  melèng (Opoeteren), trubbel: Vgl. trubbel en Eng. trouble Det verhûze waas mich einen hiêlen törbel viêr di-j auw minskes  törbel (Opoeteren) een moeite [ZND A2 (1940sq)] || inspanning(en) || moeite || moeite, moeilijke omstandigheden III-1-4
moer moer: moor (Opoeteren), mōr (Opoeteren) konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)] III-2-1
moestuinx hof: hoeêf (Opoeteren), houəf (Opoeteren), huuf (Opoeteren), hūəf (Opoeteren, ... ), moostem: moossem (Opoeteren), mōsəm (Opoeteren) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 19B (1936)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)]hof, groentetuin I-7
mol mol: mǫ.l (Opoeteren  [(thans)]  ), woutworm: wő̜u̯.twę.rǝm (Opoeteren) Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.] I-3