e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pootgoed, pootaardappelen plantaardappelen: plãnt[aardappelen] (Opoeteren), plantgoed: pla.nt˲gōt (Opoeteren), pootaardappelen: pūǝt[aardappelen] (Opoeteren), poter: pytǝr (Opoeteren) Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22] I-5
pop pop: pop (Opoeteren, ... ) Een pop. [ZND 40 (1942)] III-3-2
portemonnee, beurs beurs: ən beͅrz (Opoeteren), portemonnee (<fr.): eine laire pörtemené (Opoeteren), leère portemenee (Opoeteren) een beurs [ZND A1 (1940sq)] || Een lederen portemonnaie. [ZND 37 (1941)] III-3-1
portret, foto portret (<fr.): pertret (Opoeteren), petret (Opoeteren, ... ) Portret. [ZND 40 (1942)] III-3-2
postbode facteur (fr.): fiktɛ:r (Opoeteren) postbode [RND] III-3-1
postelein postelein: pastelei.en (Opoeteren, ... ), pastəleͅi.n (Opoeteren) [Goossens 1b (1960)]postelein [ZND 05 (1924)], [ZND 15 (1930)] I-7
potaarde aarde: ęǝrdǝ (Opoeteren) Aarde of klei die geschikt is om er aardewerk van te bakken. [N 49, 1a; N 27, 48; L 35, 78; monogr.] II-8
poten poten: pūǝtǝ (Opoeteren), stumpels: ste.mpǝls (Opoeteren) De kleine steuntjes die zich aan de onderkant van de berries bevinden en waarop het draagvlak van de kruiwagen kan rusten. [N 18, 99, add; JG 1a; JG 1b] || In dit lemma staan de algemene benamingen voor het planten van de pootaardappelen bijeen. [N 12, 10; N 15, 1b en 1c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17d.I; Lu 1, 17d.I; Wi 43; monogr.; add. uit N 12, 15; N M, 18a en 18b] I-13, I-5
potkachel duiveltje: Det di-jvelke hitst wi-j terdi-jvel  di-jvelke (Opoeteren), potstoof: potstoaf (Opoeteren), potstoofje: verkleinwoordje van potstoaf  potstèèfke (Opoeteren) een rond, gegoten kacheltje waarop men o.m. een waterketel of een pan(netje) kan zetten || een ronde, gegoten kachel waarop men o.m. een waterketel of een pan(netje) kan zetten || potkacheltje III-2-1
potstal potstal: pot[stal] (Opoeteren) Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.] I-6