33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzelen:
ri.zǝlǝ (L415p Opoeteren),
rijzen:
rizǝ (L415p Opoeteren)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpels (L415p Opoeteren),
rimpsels:
rimpsels (L415p Opoeteren)
|
rimpels (in het gezicht) [ZND 41 (1943)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
reͅŋk (L415p Opoeteren)
|
ring [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (L415p Opoeteren)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
vijzen:
vēͅzə (L415p Opoeteren),
vèze (L415p Opoeteren)
|
[Goossens 1b (1960)]vezen peulen ontdraden
I-7
|
26494 |
ringhout |
ring:
re.ŋk (L415p Opoeteren),
steenring:
stęj.nrę.ŋk (L415p Opoeteren)
|
Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.]
II-3
|
26615 |
ringmeel |
ringmeel:
ręŋk[meel] (L415p Opoeteren)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
34371 |
ringtang |
varkenstang:
vɛrkǝstaŋ (L415p Opoeteren)
|
Tang waarmee men het varken een ring in de neus zet. [N 76, 47]
I-12
|
20792 |
rins |
amper:
Oppen door waas buter amper gewure Het A.N. amper is benoa, kriê, bekans
amper (L415p Opoeteren),
zurig:
zoerig (L415p Opoeteren)
|
Een rinse smaak (zuurzoet, gelijk sommige suikerbonbons). [ZND 41 (1943)] || zuur, scherp van smaak
III-2-3
|
24317 |
riviergrondel |
gieweik:
giêweik (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
geuf (vis) || grondel (vis)
III-4-2
|