20819 |
roeren |
roeren:
reeren (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
In de soep roeren. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pasviet (L415p Opoeteren),
pazviet (L415p Opoeteren)
|
een roerzeef of een doordrukzeef (met schroef) in de keuken || pureestamper of knijper
III-2-1
|
19441 |
roestplek |
ijzermaal:
i-jzermoal (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
roestplek in linnen
iezermaol (L415p Opoeteren)
|
ijzermaal || roestplek [ZND 36 (1941)] || roestvlek in bijvoorbeeld linnengoed
III-2-1
|
19410 |
roet |
kruis:
krus (L415p Opoeteren),
kry(3)̄s (L415p Opoeteren)
|
rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
19865 |
roet2 |
roet:
Hèè waas zuu zwart es root
root (L415p Opoeteren)
|
roet
III-2-1
|
32976 |
rogge |
koren:
[koren] (L415p Opoeteren)
|
Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
20760 |
roggebrood |
roggebrood:
rog.əbrūəd (L415p Opoeteren),
roggebrooed (L415p Opoeteren),
roͅgəbry(3)̄t (L415p Opoeteren)
|
roggebrood [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
18284 |
rok: algemeen |
rok:
roͅk (L415p Opoeteren)
|
rok [ZND m]
III-1-3
|
19493 |
roken |
blaken:
bloake (L415p Opoeteren)
|
roken
III-2-1
|
26430 |
rol |
katrol:
kǝtrǫl (L415p Opoeteren)
|
De rol waaraan in het luiwerk van een watermolen het koord of de ketting is bevestigd waarmee de zakken worden opgetrokken en afgelaten. Zie ook afb. 76. De rol is in functie vergelijkbaar met de luias in windmolens. Zie ook het lemma ɛluiasɛ. De wel (Q 241) heeft de vorm van de pletrol zoals die wordt gebruikt om aardkluiten van geploegd land te breken (vgl. WLD I.1.2, pag 165).' [Jan 230; Coe 207; Grof 234; N O, 25g; A 42A, 45]
II-3
|