21244 |
schip |
schip:
cheijep (L415p Opoeteren),
ši.əp (L415p Opoeteren),
ə šīp, twiə šīp (L415p Opoeteren)
|
een schip, twee schepen [ZND 42 (1943)], [ZND A2 (1940sq)] || schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (L415p Opoeteren)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
26502 |
schoen |
schoentje:
šȳ.ntšǝ (L415p Opoeteren),
schudder:
šędǝr (L415p Opoeteren),
schuddertje:
šędǝrkǝ (L415p Opoeteren)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoe:
šu (L415p Opoeteren)
|
een schoen [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
wiksen:
wikse (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
Uis mo hauw mi-jn sjoon sjuun gewikst
wikse (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
doen blinken || schoenen met schoencrème inwrijven om ze te doen blinken
III-1-3, III-2-1
|
18394 |
schoensmeer |
schoenwiks:
sjoonwiks (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
wiks:
doa is witte en brûne wiks
wiks (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
schoencrème || schoensmeersel
III-1-3, III-2-1
|
26405 |
schoepen van het onderslagrad |
schoffels:
šofǝls (L415p Opoeteren),
schoppen:
šűpǝ (L415p Opoeteren)
|
Uit hout of ijzer vervaardigde schepborden die op de velg van het rad van onderslagmolens zijn bevestigd. Zie ook afb. 10 en 70. [Vds 22; Jan 69; Coe 63; Grof 87; A 43, 5]
II-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šofǝl (L415p Opoeteren)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šofǝlǝ(n) (L415p Opoeteren)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
šǫx (L415p Opoeteren)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|