25952 |
slagmulder |
smoutslager:
smawtslāgǝr (L415p Opoeteren),
smawtslę̄gǝr (L415p Opoeteren)
|
Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272]
II-3
|
20987 |
slagroom |
slagroom:
slaagruim (L415p Opoeteren)
|
slagroom
III-2-3
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L415p Opoeteren),
sleͅk (L415p Opoeteren)
|
slak || slak, alg. [ZND A1 (1940sq)]
III-4-2
|
20647 |
slappe koffie |
merenzeik:
mèrezeik (L415p Opoeteren)
|
nogal slappe koffie of thee
III-2-3
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (L415p Opoeteren)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
bandiet:
bandiet (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
ənə bandiet (L415p Opoeteren),
een van niks:
eine van niks (L415p Opoeteren),
geen mens:
det is geine mins (L415p Opoeteren),
gemene kerel:
gemeine kèrel (L415p Opoeteren),
niksnutter:
eine niksnetter (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
vagebond:
vagebond (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
voyou (fr.):
Fr. voyou Pas mè good op, want dèè vent is eine echte vejuw
vejûw (L415p Opoeteren)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] || schurk, ploert
III-1-4
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
konijns:
Ze waas ziêker möt hèèr linkerbein opgestange, zuu kni-jns waas ze
kni-jns (L415p Opoeteren)
|
lastig, grommelend
III-1-4
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
einen iəstoel (L415p Opoeteren)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
sleipə (L415p Opoeteren),
slęi̯.pǝ (L415p Opoeteren)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen [ZND A2 (1940sq)]
I-2, III-1-2
|
19374 |
sleutel |
sleutel:
sliətəl (L415p Opoeteren)
|
sleutel [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|