21396 |
voddenkoopman |
lommelkramer:
opkoper van vodden
lommelkremer (L415p Opoeteren)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
kruǝtǝ (L415p Opoeteren)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeden:
vōi̯ǝ (L415p Opoeteren),
voeren:
verǝ (L415p Opoeteren)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
eten:
èten (L415p Opoeteren),
kost:
kost (L415p Opoeteren),
kôst (L415p Opoeteren),
spijs:
algemeen woord Den Hiêr zi-j dank,/ viêr spi-js en drank
spi-js (L415p Opoeteren),
voedsel:
voodsel (L415p Opoeteren)
|
dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || het eten || voedsel
III-2-3
|
34280 |
voer |
voer:
fōr (L415p Opoeteren)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
26640 |
voergoed, voermeel |
voergoed:
vōrgō.t (L415p Opoeteren),
voermeel:
vōrmę̄.l (L415p Opoeteren)
|
Maalgoed dat bestemd is voor dierenvoeder. Het is gewoonlijk vervaardigd uit koren en haver, of zemelen. [JG 1a; JG 2c; Jan 267; Coe 250; Grof 280; N O, 37g]
II-3
|
28326 |
voerman |
voerman:
vōrma.n (L415p Opoeteren)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
17777 |
voet |
voet:
vot (L415p Opoeteren),
vōt (L415p Opoeteren)
|
een voet, (voeten) [ZND A2 (1940sq)] || voet [ZND m]
III-1-1
|
19812 |
voetenbankje |
voetbankje:
vootbenkske (L415p Opoeteren)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33732 |
voetgangershek |
draaikruis:
drɛjkriǝs (L415p Opoeteren)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|