19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moer:
mōr (L415p Opoeteren),
wijfje:
wifkə (L415p Opoeteren)
|
teef [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
moer:
mōr (L415p Opoeteren)
|
moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hen:
hen (L415p Opoeteren)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
23362 |
vrouwenkant |
vrouwluikant:
vrèliekant (L415p Opoeteren)
|
De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32441 |
vrouwenklomp |
fletsertje:
flɛtsǝrkǝ (L415p Opoeteren)
|
Klomp met een binnenlengte van 24 tot 26.5 centimeter. Zie ook afb. 258. De trippenklomp uit Meeswijk (L 424) was een lichte vrouwenklomp, versierd met uitgesneden bloempjes. Dit soort klompen werden tot ongeveer 1920 in huis en op weg naar de kerk gedragen. [N 97, 136; N 24, add.; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
24515 |
vrucht zetten |
spelen:
spiêle (L415p Opoeteren)
|
vruchtzetten
III-4-3
|
21584 |
vruchtgebruik |
tocht:
tocht (L415p Opoeteren)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
dôf (L415p Opoeteren),
stoot:
stoeət (L415p Opoeteren)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
26683 |
vulstukken |
spieën/spijen:
spijǝ (L415p Opoeteren),
tegenspieën/-spijen:
tīgǝspijǝ (L415p Opoeteren)
|
De vulstukken waarmee de lade van het voorslagblok wordt opgevuld. Tot de vulstukken behoren onder meer de slagbeitel en de losbeitel. Zie ook in wbd II.2, pag. 535-537 de lemmata ɛkussensɛ, ɛspijzelingɛ, ɛslagbeitelɛ, ɛlosbeitelɛ, ɛderdelingɛ en ɛpasberdjesɛ.' [Jan 282]
II-3
|
25979 |
vuurmolen |
vuurmolen:
vē.r[molen] (L415p Opoeteren)
|
Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.]
II-3
|