18268 |
want |
pij:
ein pi (L415p Opoeteren),
ein pie (L415p Opoeteren),
pie (L415p Opoeteren)
|
want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
25204 |
warm weerx |
warm (weer):
wøͅrəm (L415p Opoeteren),
zelfst. nw.: de wermde.
werm (L415p Opoeteren)
|
warm || warm (weer) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
19714 |
wasbord |
schromp:
hard wrijven op een sjròmp Ge mootsj ins hiêre wi-j di-j diêr sjròmpt Det gesjròmp is neet (viêr) aan te hiêre
sjròmp (L415p Opoeteren)
|
een geribbelde en zinken wasplank
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
lijnwaadspinnetje:
li-jvespinke (L415p Opoeteren),
pinnetje:
penkəs (L415p Opoeteren),
pinke (L415p Opoeteren),
ook kortweg
pinke (L415p Opoeteren),
waspin:
waspen (L415p Opoeteren)
|
klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] || wasknijper
III-2-1
|
19715 |
waslijn |
wasdraad:
Mo zag: Vèèg mich de wasdroad ins driêg, dan kan ich seffes het li–jvendsj bûtenhange
wasdroad (L415p Opoeteren)
|
waslijn
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
lijnwaadsmand:
lējvǝsman (L415p Opoeteren)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
26370 |
water omleiden |
weteren:
wīǝ.tǝrǝ (L415p Opoeteren),
wetering:
wīǝ.tǝreŋ (L415p Opoeteren)
|
De loop van het water vōōr de sluizen met behulp van een afwateringsbeek omleiden, bijvoorbeeld om reparaties aan het sluiswerk uit te voeren of om de nabijgelegen weiden en grond te bevloeien. Meestal heeft men daartoe een zgn. noodsluis, maar in enkele gevallen moet in een dergelijk geval een speciale dam worden opgeworpen. [Jan 98; Grof 39]
II-3
|
19457 |
waterdamp, wasem |
domp:
soms hoort men dimp
dòmp (L415p Opoeteren),
wasem:
wūzəm (L415p Opoeteren)
|
damp [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
26395 |
watergoot bij onderslagmolens |
kandel/kanjel:
kā.njǝl (L415p Opoeteren)
|
De komvormige houten constructie waar het molenrad van onderslagmolens in draait, bestaande uit een bak met zijwanden die even breed als het rad en gedeeltelijk gerond is. Daardoor wordt de kracht van het water optimaal gebruikt. Bij veel molens werd de houten constructie in de loop van jaren vervangen door een betonnen gang. Zie ook afb. 71. [Vds 61; Jan 62; Coe 54; Grof 78]
II-3
|
20484 |
waterige kost |
schotelwater:
Ze zatten òs doa wat sjutelwater viêr, buu deste Maastreecht kos duur zeen (zo dun was ze)
sjutelwater (L415p Opoeteren)
|
zeer dunne soep
III-2-3
|