19510 |
waterketel, moor |
moor:
muər (L415p Opoeteren),
De muur stòng oppe stoaf te zòngele
muur (L415p Opoeteren),
watermoor:
wātərmuər (L415p Opoeteren),
wātərmy(3)̄r (L415p Opoeteren)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || waterketel
III-2-1
|
25968 |
watermolen |
watermolen:
wātǝr[molen] (L415p Opoeteren)
|
Een molen die aangedreven wordt door waterkracht. Al naar gelang de bouwwijze onderscheidt men drie molentypes: de bovenslagmolen, de onderslagmolen en de turbinemolen. Zie hiervoor respectievelijk de lemmata ɛbovenslagmolenɛ, ɛonderslagmolenɛ en ɛturbinemolenɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 2; Jan 2; Coe 2; Grof 3; N O, 32j; monogr.; N D add.; N D, 2]
II-3
|
26371 |
waterpeil |
waterpeil:
wātǝrpęjl (L415p Opoeteren)
|
[Jan 53; Coe 39; Grof 69; Grof 65]
II-3
|
33631 |
waterput |
put:
pēͅt (L415p Opoeteren),
peͅt (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
pøt (L415p Opoeteren)
|
[RND 08] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wā.tǝrlǭx (L415p Opoeteren)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
snep:
snep (L415p Opoeteren)
|
watersnip
III-4-1
|
22860 |
weddenschap |
weddingschap:
wɛdiŋsjap (L415p Opoeteren)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
weef:
weef (L415p Opoeteren)
|
weduwe
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
wedeman (L415p Opoeteren),
wevenaar:
wevenèèr (L415p Opoeteren)
|
weduwnaar
III-2-2
|
25977 |
weefmolen |
spinnerij:
spęnǝri (L415p Opoeteren)
|
Molen waarin het spinnen als bedrijf wordt uitgeoefend. [Jan 24]
II-3
|