32795 |
bot eggen |
slepen:
[slepen] (L415p Opoeteren)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
19585 |
bot mes |
viggel:
vigkel (L415p Opoeteren)
|
een bot mes
III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
būi̯ǝtǝr (L415p Opoeteren),
botter:
boǝtǝr (L415p Opoeteren),
bui̯tǝr (L415p Opoeteren),
butǝr (L415p Opoeteren),
bytǝr (L415p Opoeteren)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
bobbes:
Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd
bòbbes (L415p Opoeteren),
boterham:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boeterham (L415p Opoeteren)
|
boterham [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bob:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bob (L415p Opoeteren),
boo-tje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
beke (L415p Opoeteren),
boterhammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boeterhemke (L415p Opoeteren)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
siroopse boterham:
sjruupse buterham (L415p Opoeteren)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterteil:
boterteil (L415p Opoeteren)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
32948 |
botteriken |
botteriken:
botǝrekǝ (L415p Opoeteren),
bǫtǝrekǝ (L415p Opoeteren)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L415p Opoeteren),
land:
lant (L415p Opoeteren),
veld:
fɛltj (L415p Opoeteren),
vø̜ljtj (L415p Opoeteren),
vę.ljtj (L415p Opoeteren),
vęlt (L415p Opoeteren),
vɛljtj (L415p Opoeteren),
vɛlt (L415p Opoeteren)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
būvǝlēxt (L415p Opoeteren),
overlicht:
īvǝrlēxt (L415p Opoeteren)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|