32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
balken:
(sg bau̯.k)
bɛi̯.k (L415p Opoeteren)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
aantrampelen:
āntra.mpǝlǝ (L415p Opoeteren)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22772 |
de helft vragen |
de helft:
de hèlft (L415p Opoeteren),
delen:
deilen (L415p Opoeteren)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
aansteike (L415p Opoeteren)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
karsen uutdoon (L415p Opoeteren)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
Franse ch
de kaarte good cheeten (L415p Opoeteren),
sj als in paCHa
de kaarten goot sjeeten (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
kerkgank doon (L415p Opoeteren)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23687 |
de kruisweg bidden |
de kruisweg doen:
kriesweig daon (L415p Opoeteren)
|
De kruisweg bidden (in de vastentijd, op Goede Vrijdag, na n begrafenis) [de kruutswèèg bèèje, de statioeëne beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (L415p Opoeteren)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
23519 |
de mis doen |
mis doen:
mes doon (L415p Opoeteren)
|
De mis doen, opdragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|